58
Depot overgangsregeling
Dit betreft de opgebouwde reserve ten behoeve van de aanvullende regeling op het Flexibel Prepensioen. Deze regeling is van
toepassing voor de werknemers die op 31 maart 1999 (Ring H), respectievelijk 30 juni 1999 (Ring P) in dienst waren en beoogt
een aanvullende uitkering tot een percentage van het jaarsalaris van de deelnemers conform de in de regeling opgenomen tabel.
Recht op deze uitkering ontstaat alleen indien en voor zover de opgebouwde reserve toereikend is. De reserve wordt gevormd
door de bijdragen plus het werkelijk gerealiseerde rendement onder aftrek van de uitvoerings- en administratiekosten. In geval van
gebruikmaking van de regeling door een betrokken werknemer wordt deze reserve aangesproken. De reserve wordt gedoteerd danwel
onttrokken uit het resultaat ultimo boekjaar. Daarbij wordt de toebedeling uit dit resultaat berekend uit het ingelegde werkgeversdeel
voor prepensioenpremie minus het benodigde deel voor inkoop ingegane prepensioenen (voor zover dit niet uit het spaardeel van de
deelnemers zelf gefinancierd kan worden) plus het rendement op de uitgezette beleggingen voor deze regeling.
Vereist eigen vermogen
Om aan negatieve ontwikkelingen op de financiële markten het hoofd te kunnen bieden, wordt gestreefd naar een niveau van het
eigen vermogen op basis van de volgende formule, waarbij het uitgangspunt is dat het pensioenfonds over een eigen vermogen ter
grootte van het vereist eigen vermogen beschikt:
De verschillende risicofactoren worden als volgt berekend:
S1: Renterisico
Het effect van de meest ongunstige wijziging van de rente(termijnstructuur) volgens de wettelijk voorgeschreven stijgings- en
dalingsfactoren.
S2: Aandelen- en vastgoedrisico
De waarde van S2 is opgebouwd uit het effect van een daling van de waarde van de beleggingen in beursgenoteerde aandelen
ontwikkelde markten en indirect vastgoed met 25%, in aandelen opkomende markten met 35%, in niet-beursgenoteerde aandelen
met 30% en in direct vastgoed met 15%. De correlaties tussen de risicocategorieën die onderdeel uitmaken van het aandelen- en
vastgoedrisico bedragen 0,75. Hiermee wordt aangegeven, dat de risico’s niet onafhankelijk van elkaar optreden, maar een sterke
positieve samenhang met elkaar vertonen.
S3: Valutarisico
Het effect van een daling van alle valutakoersen ten opzichte van de euro met 20%.
S4: Grondstoffenrisico
Het effect van een daling van de waarde van de beleggingen in grondstoffen (commodities) met 30%.
S5: Kredietrisico
Het effect van een daling van de gewogen gemiddelde rentemarge (credit spread) met 40%.
S6: Verzekeringstechnisch risico
Het verzekeringstechnische risico wordt bepaald door het procesrisico, de onzekerheid in de sterftetrend (TSO) en de negatieve
stochastische afwijkingen (NSA) volgens de volgende formule:
(S
2
+ S
2
+ 2 * 0,5 * S * S + S
2
+ S
2
+ S
2
+ S
2
)
1 2
1 2 3 4 5 6
TSO
2
+ NSA
2
S = procesrisico +
6